De Trolmops

Trolmops

De meeste Mopsen vallen wel mee.
(Al zijn het reuzekneuzen,
ze hebben fijne neuzen.)

 
Maar de Trolmops, nee.
 
Waar hij komt, daar brengt hij druilnis
en een walm van zure zult,
en van wat er ook maar misgaat
geeft hij altijd jou de schuld.

 
Van de ochtend tot de avond
bist hij kis en takt hij hak,
wart hij har en vecht hij bek,
bijt hij krib en brokt hij jok,
kaakt hij blaas en voet hij stamp
en tot overmaat van ramp
mopst hij alle nachten trol.

 
Nee, hoe fabuleus zijn neus ook,
dit wordt ons toch echt te dol.

© Judy Elfferich

.

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 32, ‘Fabeldieren’.

 

 

Wegwijs in de herfst

reuzenpijl vliegt over

We waren verdwaald in een bos zonder borden
met duizenden bijna dezelfde bomen
die we nou wel genoeg waren tegengekomen.
Het begon al donker te worden.
Alle bananen allang op, en Benny had een blaar.
Mijn vader zei: ‘Kom, we gaan terug.
Ik denk dat dat het beste is
want als dit niet het westen is
kan dat dus nooit het noorden…’
‘Terug?’ zei Suus. ‘Dat hele stuk?!’

Een hoog gekrijs klonk: ‘Waar? Hier? Daar!’
We kwamen bij een open plek;
met veel gekwetter en gefluit
vlogen reuzenpijlen over, regelrecht noord-zuid.
Flats! Poep viel in mijn moeders haar.
Ze zei: ‘Dat brengt geluk.
Zijn we straks toch voor donker thuis.’

© Judy Elfferich

Bestiarium

knippen maar

Dierenplaatjes en een schaar. Knippen maar.

Hier wat vleugels, daar wat poten.
Al die ogen, kleine, grote,
groen of geel of rood of blauw.
Hier een hoorn en daar een klauw.

Knipsels klaar? Hussel alles door elkaar.

En dan lekker schuiven, spelen
met die losse onderdelen.
Hier een snuit en daar een staart,
kaal, gevederd of behaard.

Lijm, een boek vol lege blaadjes. Plakken maar.

Lapjesdieren, wonderwezens.
Geef ze namen wild en raar.
Ieder beest een unicum
in je bestiarium.

© Judy Elfferich

.

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 32, ‘Fabeldieren’.

 

 

Aftelversje

spionnen

Negentien spionnen liggen op de loer
Vier op het balkon en vijf onder de vloer

Zeven in de struiken, drie achter de heg
Donkergroene pruiken duiken gauw weer weg

Twee willen niet doorgaan, rennen hard naar huis
Spioneren voortaan bij hun moeder thuis

Zeventien spionnen sluipen door de gang
Spugen naar ’t plafond en schrijven op ’t behang

Fluister in het duister achter het gordijn
Wie dat nou nog durft, die zal hem zijn

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 30, ‘Speelgoed

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 30, ‘Speelgoed’.

 

 

JOEHOE! riep ’t schaap Veronica

.
JOEHOE! riep ’t schaap Veronica. Wie ’t eerste op die dijk is!
Ha, ik dus! En wie is er weer het allereerst benee?
De dominee sprak: Ik doe rustig aan, als ’t u gelijk is…
Waarna hij heel geniepig langs haar heen de dijk af glee.

Nu hadden ook de dames Groen het hellinkje bestegen;
ze roetsjten naar beneden, haast de plomp in, hand in hand.
Nou, zeiden ze, dit polderlandschap valt ons toch wat tegen.
Het gras lijkt altijd fleuriger vanaf de andere kant.

De dominee sprak: Dames, gaarne zal ik u geleiden
naar ’t hartje van het Groene Hart, net over gindse brug.
Hoe geurig de patatkraam daar, hoe grazig daar de weiden!
En als het u toch tegenvalt, dan breng ik u weer terug.

Hm, zei het schaap Veronica, en hoe zou dat dan komen:
steeds daaro ’t gras veel sappiger en hiero dor en dood?
Ik ben benieuwd of ook vanaf de overkant – Potdome,
daar springt ze! riep de dominee. Nou ligt ze in de sloot.

Hij sprong haar achterna en brulde: Hellup, kijk, nou zinkt ze!
Ach herejee, de dagen van de mens zijn als het gras…
en alzo ook die van het schaap, want strakjes dan verdrinkt ze!
Toen ging hij kopje-onder met zijn hoed en goeie das.

Veronica dook op, met kroos in allebei haar ogen;
ze zei: Ik zie aan beide oevers krek dezelfde tint.
Aha, zeiden de dames Groen. Eruit jullie, en drogen!
Het was een diepgaand onderzoek en ook nog dubbelblind.

U bent een Zuiver Wetenschaap, al zit uw vacht vol drab.
Straks thuis krijgt u studentenhaver met een glaasje sap.

© Judy Elfferich

.
Meer schaap-Veronica-verzen

Nachttuinverstoppertje

Arshile Gorki, Nacht, enigma en nostalgie

Jij was de boom met de uil die geruisloos
Ik was de maan
de geduldige maan

Jij was de sterren die eerst een voor een
Ik was de vijver
de peinzende vijver

Jij was de dakgoot vanwaaruit de kat
Ik was de lamp
de kapotte lantaarn

Jij was de glimworm die knipogend rondjes
Ik was de vijver
van spiegelend glas

Jij was de snorrende nachtzwaluw die
Ik was de maan
de onzichtbare maan

Ik was het hazenjong dat niet tot tien
Jij was niet weg dus gezien

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 31, ‘De tuin

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 31, ‘De tuin’.

 

 

Drumstel van Bram

Drumstel van Bram - animatie: JudyElf, CC by-nc-sa
Ik was toen drie. Ik zocht een ding.
Kablam plong pling. Ik had een plan.

Ik wou tingting klaing kloing rombom.
Ik kreeg een fietsbel en een trom.

Pling plong kablam. Ik mocht een pan.
Bof baf pling plong tak tonk boem tsjing.

We vonden deksels in de kast,
een houten lepel en een kwast.

Een tamboerijn, tsjing boem tok tik,
een gieter en een koekjesblik.

De knuffels deden ook hun best.
Het was een machtig drumorkest.

Doekdoek kloing klaing baf bof tamtam.
We stopten toen mijn zusje kwam.

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 30, ‘Speelgoed

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 30, ‘Speelgoed’.

 

 

♫ Marita Parkita van Parlevink

.
Dit versje (uit DICHTER. 19, ‘De liefde’) is op muziek gezet door Stéphane Vande Ginste voor Koor&Stem vzw en uitgevoerd op de Koordagen voor kinderen en tieners 2024 in Brugge.

.
MARITA PARKITA VAN PARLEVINK

Marita Parkita van Parlevink
draagt zeven ringen aan haar pink:
een zilveren, een gouwen,
een groene en een blauwe,
een paarse en een rooie
en één ontzettend mooie
met een echte diamant.

En wie haar al die ringen gaf?
Een zekere Dirk-Jan Donderpad,
die haar al lang bewonderd had.
Marita heeft hem nooit gezien
maar maandagavond om half tien
stond hij (een diepe bariton)
weer zingend onder haar balkon.

Het raam bleef dicht; hij zuchtte zacht,
die arme Dirk-Jan Donderpad.
Hij huilde in de regenton
en daarna droop hij af.
En kijk es, dinsdagmorgen hing
in een van de seringen
een ring met roze steen.

Marita Parkita van Parlevink
die schoof hem aan haar kleine teen
en zei: ‘Zo, dat is acht.’

© Judy Elfferich

.
bladmuziek Marita Parikta van Parlevink

 

De bladmuziek voor koor en piano is te bestellen bij Euprint.

 

 

over Stéphane Vande Ginste

We deden dat het oorlog was

Edvard Munch, Troost

Wij waren de arme de zielige kinderen
gerafelde jurken niks aan onze voeten
We hadden geen ouders geen huis en geen brood

We moesten maar stilzitten op onze hurken
samen onder de trap met een pan op ons hoofd
Waren blauw van de kou
We kauwden op zoethout en gras

We mochten niet praten dus moesten we seinen
Er hingen spionnen rond in de gordijnen
Wat waren we bang en wat duurde het lang

En o wee als ze kwamen de wrede soldaten
de moffen de Vikingen en de Romeinen
Kregen die ons te pakken dan zouden we boeten
Ja dan moesten we mee

In de kelder stond water in de gang lagen mijnen
en toen viel jij flauw en toen redde ik jou
Ik voerde je wurmen en kakkerlakken

Voor mij was er helemaal niks meer te eten
dus toen ging ik dood en moest jij me begraven
op het veldje van eer in de tuin naast de kat
Je was diep in de rouw

Wat een ridderlijk lot wat een siddergenot
als we oorlogje speelden wij twee
De echte was jaren en jaren geleden

Misschien dat toen andere eerdere kinderen
om zich niet te vervelen
deden dat het vrede was

© Judy Elfferich

Husselstukje

husselstukje

Nee! Ik ben geen stukje zee.
Zucht… ik ben geen stukje lucht.
En ach, geen wapperende vlag.

Echt, ik ben heel anders blauw.

Ik ben een stukje overal,
een stevig stukje rechtermouw
van iemand in een geitenstal.

1000 stukjes klopte ooit –
maar hier ben ik nu 1001,
daar viel een gat toen ik verdween.

Wie heeft ons door elkaar gegooid?

O, wat is dit hopeloos.
Ik zit in de verkeerde doos.

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 30, ‘Speelgoed

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 30, ‘Speelgoed’.